Oproep tot open debat over de hervorming Hoger Kunstonderwijs
De academisering van het hoger kunstonderwijs, zoals dat momenteel wordt doorgevoerd in Vlaanderen, staart zich blind op artistiek onderzoek naar een outputgericht universitair model. Daardoor komt het kunstonderwijs alsook de kunst steeds meer onder druk te staan. Uitgaande van de slow science-beweging, die strijdt voor de vrijheid en onafhankelijkheid van elke vorm van onderzoek, willen ondergetekenden alle betrokkenen alsook onze politici oproepen om de wurggreep van de steeds commerciëler ingestelde academische kenniseconomie op kunst en onderwijs te contesteren. Een constructieve bijsturing van het huidige beleid dringt zich op.
De concrete aanleiding van deze oproep is het debat over de academisering dat de studenten van Sint-Lucas Gent op 13 februari organiseerden, en waar de heer André Oosterlinck, voorzitter van de associatie KU Leuven, zich bereid verklaarde mee na te denken over hoe men de academisering beter kan afstemmen op het hoger kunstonderwijs. Aansluitend bij dit debat willen wij de heer Oosterlinck, en bij uitbreiding iedereen die mee timmert aan de huidige beleidshervormingen, twee punten duidelijk stellen.
‘Artistic research’ is een koloniserend schijndiscours
Het primaat van het universitair model is simpelweg niet compatibel met de studie, reflecties of onderzoek in de kunsten. Wie dat desondanks probeert te forceren, loochent de eigenheid van zowel de academische als de artistieke onderzoeksmethodologie. Hierbij willen wij wijzen op minstens twee opmerkelijke misvattingen in de verdedigingsrede van de heer Oosterlinck. Zo gaat hij er vanuit dat het onderzoek zoals dat aan de universiteit gebeurt onbetwistbaar als stichtend paradigma geldt. Tegelijk nodigt hij de kunstenaar met een genereus gebaar uit om zich door dit veelzijdig rolmodel te laten inspireren en alzo zichzelf te vervolmaken. Los van het feit dat deze paternalistische houding ten onrechte de superioriteit van de universiteit veronderstelt, sluit het tevens de belangrijkste onderzoeksdynamieken in de kunsten uit: serendipiteit, het spontane, onberedeneerde of intuïtieve, het beeldende, het dilettante, overidentificatie, hysterie en deconstructie als strategie, etc.
Bovendien gaat de heer Oosterlinck er ten onrechte vanuit dat academische samenwerking de kunsten sowieso voordelen biedt. Zo benadrukt hij de opportuniteit van interdisciplinaire samenwerking waarin over de disciplines heen probleemoplossend gewerkt wordt en waarbij de creativiteit van de kunstenaar een essentiële bijdrage zou kunnen leveren. Daarmee bevestigt hij helaas hoe reëel het gevaar is dat de kunstenaar in dergelijke samenwerkingsstructuren ingezet zal worden voor niet-artistieke doeleinden. Met een instrumentalisering van de kunstenaar tot gevolg, waarbij de legitimiteit van kunst ondergeschikt geraakt aan het eventuele wetenschappelijke en maatschappelijke nut ervan.
Om een authentiek onderzoek in de kunsten te kunnen vrijwaren is het daarom cruciaal dat de kunsten zich vrij kunnen ontwikkelen binnen een context waarin academische en institutionele doeleinden nagenoeg afwezig zijn. Het zogenaamde artistiek onderzoek naar academisch model is immers niet alleen tegennatuurlijk, het staat het eigenlijke onderzoek in de kunsten ook in de weg. Bovendien etaleert het vooral hoe kunsthogescholen op een aandoenlijke en artificiële manier een illusoir minderwaardigheidscomplex ten aanzien van de universiteiten trachten te compenseren.
Momenteel gaan er bijzonder veel energie en middelen naar de ontwikkeling van een gesimuleerd evaluatiesysteem, het zogenaamde artistic research circuit. Ten onrechte, want dat heeft als enigste doel het hoger kunstonderwijs enigszins compatibel te maken met een universitaire structuur. Maar hoe hard men ook probeert, er is geen ontkomen meer aan: ‘artistieke onderzoekers’ kunnen alleen als ‘kunstenaar’ overleven als ze ondanks hun academische verplichtingen het contact met het publiek kunnen behouden. Ondermeer uit de laatste Documenta leerden we nog maar eens dat onderzoek in de kunsten helemaal geen academisch raamverhaal nodig heeft. Kortom, wie een onderscheid wil installeren tussen ‘kunst’ en zoiets als het ‘onderzoek in de kunsten’, gaat zich te buiten aan een onzinnig en contraproductief pleonasme.
Geen tweede geval ‘Barbara Van Dyck’
Helaas gaat het doorvoeren van de academisering gepaard met veel onbegrip ten aanzien van kunstenaars en docenten die waarschuwen voor de ontsporingen ervan. Er is vrijwel geen democratisch overleg. Sterker nog: ervaringsdeskundigen worden genegeerd. De huidige beleidspolitiek is vooral gericht op de institutionele belangen, heeft de autoritaire reflex om de rangen te sluiten en om tegen beter weten in de geplande academisering als een voldongen feit door te drukken. Het huidige beleid behandelt hun Schools of Arts helaas als bezet gebied en opteert voor de egelstelling zodat intimidatie en macht elke kritiek systematisch kunnen neutraliseren.
Daarom is het cruciaal de betrokken partijen op te roepen om het debat toe te laten en ook ernstig te nemen. Op dat punt is het niet overbodig dat de besturen hun coördinerende medewerkers alsmede de betrokken docenten garanderen dat zij hun job niet zullen verliezen als zij hierover mee nadenken. Het verzet en de kritiek die de academisering de afgelopen jaren uitlokte, wat overigens een cruciaal aspect van elk democratisch proces is, mag daarbij niet steeds opnieuw afgedaan worden als een psychologisch probleem. Het gaat uiteraard niet om docenten die uit eigenbelang dwarsliggen of luie ambtenaars zouden zijn die niet tegen verandering kunnen, zoals helaas al meermaals werd gesuggereerd. Het mag niet zo zijn dat docenten die hun bezorgdheid uiten uit liefde voor kunst en onderwijs hun job riskeren, zoals Barbara Van Dyck haar aanstelling verloor vanwege haar activistische overtuiging over het misleidende karakter van het GGO-onderzoek zoals dat thans wordt gevoerd.
Kritiek valt ook niet te herleiden tot lokale problemen: hoewel elke School of Arts vanzelfsprekend zijn persoonlijke uitdagingen zal kennen, zijn de beleidsimpasses het gevolg van de manier waarop de academisering wordt ingevoerd. Die impasses verergeren alleen maar met een crisisbeleid dat bottom-up inspraak wil opschorten. Of met een terreurbeleid waarbij docenten worden wijsgemaakt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor eventueel financieel wanbeheer en dat een faillissement dreigt. Angst doodt elke creativiteit en collegialiteit en het doet de immobiliserende onvrede alleen maar exponentieel toenemen. Stop ook met het verdeel-en-heers beleid waarbij het statuut alsook de financiële situatie van docenten en instituten onderling tegen elkaar worden uitgespeeld.
Het helpt evenmin als men elke discussie probeert plat te leggen met een verwijzing naar bijvoorbeeld het onderwijssysteem in de VS, zoals ondermeer de heer Oosterlinck wel eens doet. Dat zijn rookgordijnen waarbij men niet alleen de radicaal verschillende context negeert, maar ook miskent dat de eigenlijke kunstproductie in dergelijke systemen helemaal niet beter verloopt, integendeel. Men vergaapt zich hier vooral aan de institutionele uitstraling en riskeert dat de kunstenaar als pedagoog zo tot een bijverschijnsel wordt gereduceerd.
Kortom, laat de School of Arts niet over aan managers die een kunstschool met een bedrijf verwarren. Niet meetbare output en groei zijn de succesfactoren, maar wel gemotiveerde en inspirerende docenten die creatief met studenten, de kunst en het onderwijs omgaan. Dàt is het symbolisch kapitaal van het hoger kunstonderwijs. Het huidige beleid verwaarloost dit niet alleen maar maakt bovendien de kapitale fout het eigen kritisch potentieel stiefmoederlijk te behandelen, een kunstmatig ideaal wat onderzoek betreft op te dringen, en hardhorig te zijn voor hun inbreng of vraag naar inspraak. Daarmee zal men niet kunnen vermijden dat de academisering zoals die nu wordt doorgevoerd ter discussie staat en dat die discussie dringend publiek gevoerd moet worden. Na één decennium hervormingen is het hoog tijd dat de balans wordt opgemaakt.
(Deze oproep verschijnt/verscheen in Hart magazine nr. 109, http://www.kunsthart.org/)
Ondertekenaars:
Sven Augustijnen (kunstenaar), Geert Buelens (Universiteit Utrecht), Bert Beyens (diensthoofd RITS School of Arts), Stefan Beyst (kunstcriticus), Jan Blommaert (UTilburg), Cel Crabeels (kunstenaar), Gerard-Jan Claes (kunstenaar), Lieven De Cauter (RITS, KU Leuven), Thomas Decreus (KU Leuven), Rogier De Langhe (UTilburg), Tom De Meester (PVDA+), Joost Demunck (Artevelde Hogeschool Gent), Jan De Vos (UGent), Lieze Eneman (Cc Strombeek), Anton Froeyman (UGent), Eric Goeman (Attac Vlaanderen, Democratie 2000), Laura Herman (VOBK), Dominiek Hoens (RITS), Kobe Matthys (Agentschap), Jeroen Laureyns (Sint-Lucas Gent), Sjoerd Paridaen (KASK Gent), Katrien Reist (curator en producent Jubilee), sympathisanten van de Slow science-beweging, Wouter Soudan (MAD-Faculty, KU Leuven), Gie van den Berghe (UGent), Robrecht Vanderbeeken (KASK Gent), Karel Vanhaesebrouck (RITS, ULB), Pieter Vermeulen (curator, St Lucas Antwerpen), Dominique Willaert (Victoria Deluxe), Karim Zahidi (UA), e.a.
Slow science Neem contact op met de schrijver van de petitie
Mededeling van de beheerder van deze websiteWe hebben deze petitie gesloten en de persoonlijke gegevens van de ondertekenaars verwijderd.De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van de Europese Unie vereist een rechtmatige reden voor het opslaan van persoonsgegevens en dat de gegevens voor een zo kort mogelijke periode worden opgeslagen. |